op

op
op1{{/term}}
I 〈bijwoord〉
[omhoog] up
[met betrekking tot een plaats/toestand] up
voorbeelden:
1   trap op en trap af up and down the stairs
     〈figuurlijk〉 tegen iemand op kunnen be able to handle someone
     ik moet op I have to get up 〈uit bed〉
     hij stak zijn paraplu op he put his umbrella up
     〈figuurlijk〉 het gaat met hem op en neer it's up and down with him
     de straat op en neer lopen walk up and down the street
2   zij had een nieuwe hoed op she had a new hat on
¶   het kan niet op! there's no end to it!
     vraag maar op! ask/fire away! 〈ook → {{link=op-en-top}}op-en-top{{/link}}〉
II 〈bijvoeglijk naamwoord〉
[met betrekking tot een toestand] used upgone
voorbeelden:
1   ik ben op 〈uitgeput〉 I'm worn out/beat; 〈uit bed〉 I'm up
     het geld/mijn geduld is op the money/my patience has run out
     die jas is op this jacket has had it
     de voorraad is op the supplies have run out
     op is op when it's gone it's gone
     hij is op van de zenuwen his nerves are gone/shot
————————
op2{{/term}}
〈voorzetsel〉
[met betrekking tot een plaatselijke betrekking] inon, at
[met betrekking tot een verhouding] into
[met betrekking tot een onmiddellijke nabijheid] inon, at
[met betrekking tot een richting] onat
[met betrekking tot een tijdstip] onat, in
[met betrekking tot de wijze waarop] onat, in
[met betrekking tot het doel] for
voorbeelden:
1   op bed liggen lie in bed
     op een bus/motor rijden drive a bus, ride a motorcycle
     op de begane grond on the ground floor
     op de Herengracht/de hoek wonen live on the Herengracht/the corner
     de grote wijzer staat op tien the big hand is on/at ten
2   op de eerste plaats in first place 〈wedstrijd〉; in the first place, first(ly)
     op jou na iedereen everyone else (but you)
     de auto loopt 1 op 8 the car does 8 km to the litre
     één op de duizend one in a thousand
     op één na de laatste the second last
     de op zeven na grootste industrie the eighth largest industry
     de hele familie op één zoon na the whole family except one son
4   een raam op het zuiden a window on/facing the south
5   van de ene dag op de andere from one day to the next
     later op de dag later in the day
     op negenjarige leeftijd at nine (years of age)
     op maandag (on) Monday
     op een maandag on a Monday
     op vakantie on holiday
     tot op vandaag right up until today
     op zijn vroegst at the earliest
6   op haar eigen manier in her own way
     op zijn Frans in the French way/manner
     op zijn minst at (the very) least
     op verre na niet not by a long shot
     op zijn snelst at the quickest
7   op forel vissen fish for trout
     op geld uit zijn be out for/after money
¶   op een wenk van de leraar at a signal from the teacher
     op een instrument spelen play an instrument

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.

Игры ⚽ Поможем написать курсовую

Share the article and excerpts

Direct link
Do a right-click on the link above
and select “Copy Link”